Ik herinner me het oefenen van een school uitvoering, ik moet zo’n 6 jaar geweest zijn. Het thema was JungleBook, ik mocht een aapje spelen. Met mijn staart in een touwtje om mijn middel gebonden – mijn moeder had daarvoor een flexibele pvc pijp bruin geschilderd- stond ik voor een dichte deur. Het oefenen vond plaats in de gymzaal, schoenen moest je voor de deur uittrekken. Ik was iets later, de rest was al binnen. Ik keek naar beneden en zag allemaal grote schoenen, ongetwijfeld van mensen uit groep 7 en 8. Ik keek naar die schoenen, naar mijn eigen schoenen, weer terug naar die grote schoenen, en besloot om me om te draaien en weg te lopen. Ver weg. Te eng dit alles. Mezelf begeven in een ruimte waar ik niemand kende, en ook niet wist wat ik moest verwachten, ondanks dat ik wist dat ik klauteren als een aap heel leuk vond.

Ik durfde het niet.

De neiging om bij nieuwe indrukken, spannende dingen en onontdekte ruimtes te vluchten is er nog steeds. Het heeft nu alleen subtielere vormen. Ik ren niet meer weg, maar doe andere dingen. Tot een tijdje geleden was dat bijvoorbeeld mijzelf groot maken. Letterlijk, als ik een kroeg binnenliep, mijn rug rechten, borst opblazen, en schouders naar achteren doen.

De ruimte invullen met kracht en agressie.

Een andere strategie was mezelf afzonderen, zeggen dat ik dingen alleen wilde uitzoeken. Dat ik het type “loner” was. Geboren op een eiland, en dat je nou eenmaal tot een apart persoon maakt. Terwijl eigenlijk het diepe verlangen was een mentor te hebben, fijne vriendschappen, mensen van wie ik dingen kon leren.

De ruimte buiten houden door een masker, een imago.

Op zoek naar hoe ik die ruimte wilde invullen ging ik zoeken naar spirituele handvatten. Ik deed een stuk of vijftien ayahuasca ceremonies, ging naar retraites, healers, en coaches. Totdat ik erachter kwam dat die ruimtes – de tipis, de zweethutten, de afgelegen plekken in de bossen – soms fungeerden als een vlucht. Ik voelde me veilig, kon me laten gaan, zogenaamd kwetsbaar en vol overgave in een ceremonie. Het heeft me zeker ook dingen gebracht, maar ook duidelijk gemaakt dat het slechts een middel was.

Ruimte verwarren met spirituele concepten, ceremonies, en afgesloten omgevingen.

Ergens in me zit nog steeds dat kleine jongetje dat bang is om de deur naar de gymzaal te openen. Hoe leuk hij het ook vindt om daar een beetje te apenkooien. Te spelen, niks te hoeven bewijzen.

Steeds vaker gelukkig, doe ik wel die deur open.

Laatst ervaarde ik dat, tijdens een cursus die ik volgde. Ik keek om me heen. Zes medestudenten, een leraar met zelfgesmeerde boterhammen in zijn broodtrommel, wat van die witte plastic koffiebekertjes, een klaslokaal met tl licht. Schrijfopdrachten, gekrasvan pennen op papier, gelach, gezucht, luisteren naar elkaar. Ik keek om me heen en kon me niet herinneren dat ik mijn tijd eerder zo had besteed. Dat gevoel eerder zo bewust te hebben ervaren. Het gewoon doen. Onderzoeken. Niet om de beste te zijn. Niet om uit te vogelen hoe ik de stof kon toepassen in mijn werk en daardoor kon ‘groeien’. Niet om een diploma te halen. Niets van dat alles. Gewoon omdat ik er wilde zijn.

Voelen hoe ruimte innemen onbevangen en ontspannen kan zijn.

Ik besefte het, en voelde het meteen. Hoe goed dat voelt. En hoe dat gevoel verschilt van al die jaren knokken. Van het vergelijken met anderen. Van willen winnen. De hardste klootzak op het voetbalveld zijn. De grootste bek hebben. Laten zien hoe goed ik was. Van het opdoen van kennis uit angst achter te raken bij anderen.

Ik zag hoe in vrijwel alles wat ik deed mijn manier van ruimte innemen vertroebeld werd door die wedstrijdjes, die angsten, die vluchtpogingen.

In onze maatschappij kun je prima leven als je die ruimte niet ontspannen inneemt. Competitie, trainingsschema’s, challenges en spirituele kaders kunnen je een houvast geven. Sterker nog, veel organisaties, vriendengroepen, winkels, producten, nodigen je uit tot dit verkrampte gedrag: “hoor erbij”, “up or out”, “wees succesvol”, “word gelukkig”. Voor je het weet ben je in dat treintje gestapt.

Maar de echte lol ontbreekt. Het is de clown die de lach op zijn gezicht geschminkt heeft, maar verlangt naar een gezicht zonder schmink. Op momenten waarin ik mijn patronen doorprik komt er rust. En grappig genoeg: ik doe dan de dingen die ik als kind al het leukst vond; buiten zijn, klauteren en samen met anderen dingen bouwen.

Ik ben dus minder aan het ‘doen’. De ruimte minder op aan het vullen met laten zien hoe groot en sterk ik ben, met maskers en spirituele concepten.

De deur van die gymzaal gewoon opendoen, om me heen kijken, en voelen: dit is wie ik ben, en dit is wat ik wil.