Ik was naar een uitvoering in Amsterdam West. Er waren drie cabaretiers, twee mensen die gitaar speelden, zelf gebakken chocoladetaart, en een waterkan waar verse munt en een hele citroen in dreef.

De uitvoering duurde twee uur. Elke artiest kreeg een kwartier om nieuw materiaal te testen op ons. Daar had ik veel respect voor, want veel van de grappen vertelden ze voor het eerst live. Sommige grappen sloegen dan ook pijnlijk of juist hilarisch dood.

De laatste artiest was Pieter de Graaf. Hij is pianist.

Een pianist verdient wat mij betreft altijd een glimmende zwarte vleugel met zo’n open klep, een rokkostuum en een zaal waar hij doorheen galmt en dat er dan golven van applaus terug rollen. Mensen in avondkleding. Encore! Dat werk.

Pieter de Graaf verdiende dat, maar kreeg een zaaltje van tien bij tien, verduisterd met zwarte gordijnen, 20 man publiek op bankjes, en een klein rechtoppianootje. Hij had de piano uitgekleed, zodat we de hamertjes konden zien bewegen.

Kijk, zei Pieter, en hij wees op de snaren. Ik speel soms met een theedoek tussen de snaren en hamers, dan klinkt het mooi zacht. Het pedaal dat normaal gesproken het vilt tussen de snaren hield deed het niet, dus hij had een dik postelastiek gepakt, klooide wat aan de rand van de hamers en snaren, en zorgde er zo voor dat de lap vilt bleef steken tussen de hamers en snaren.

Hij zat achter de piano met zijn rug in een bochel, nek horizontaal en zijn neus bijna op de toetsen. Terwijl hij speelde neuriede hij een beetje mee. Net hard genoeg om het te horen voor het publiek.

Hij vertelde over dat hij nieuw materiaal ging spelen, dat ontstond als hij improviseerde. Zijn opnames in muzieklaboratorium Kytopia doet hij ‘s nachts. Overdag zijn daar teveel geluiden. Terwijl hij dat vertelde keek hij naar de gordijnen, of naar de grond, of naar het plafond. Ohja, mompelde hij, en we plaatsen het microfoontje hier, en hij wees naar de snaren. Zodat je lekker het tikken van de hamertjes hoort. Want alles hoort erbij he.
Ik zag dat hij dat mooi vond.

Een vriend van me liet mij eens een filmpje van Sviatoslav Richter zien. Een meesterpianist. Een grote vent met baard die dwars door concertvleugels heen speelde zo leek het. Vierkante handen die van links naar rechts over alle toetsen rosten. Kijk, glunderde mijn vriend, hij is als een stier met de precisie van een Zwitsers uurwerk. Het was ongelooflijk inderdaad zoveel geweld en precisie tegelijkertijd te zien.

Pieter vertelde dat hij veel had geluisterd naar grote meesters. En dat hij heel veel had geleerd op het conservatorium. Alle regels, harmonieën. Hoe het hoorde. Totdat hij op een dag een masterclass kreeg van een trompettist. Een man die vrijwel niks zei en niks speelde. Maar elk woord dat hij zei was raak, zei Pieter. En dat heeft me veranderd.

Hij speelde nog een nummer. Hij zat er niet als een stier, maar nu eerder als een slungelige puber. Ook speelde hij niet door de vleugel heen. Het was eerder een soort aftasten. Een fluistergesprek tussen hem en dat naakte pianootje. Ik zat achterin de zaal en moest naar voren buigen om het te horen. Terwijl hij speelde merkte ik dat ik dieper begon te ademen. Ik keek naar de vriendin naast me, ook zij voelde het, zei ze na afloop. Lucht kwam naar binnen, de zaal werd groter.

Als iemand zijn instrument ontstijgt, of zijn sport, of het kunstwerk dat hij heeft gemaakt ontstaat er iets bijzonders. Niet zo’n platgeslagen concept, een vileine mening, een quote die alles probeert te vangen of een methodiek die alles structureert. Alles dat daaruit ontspringt klinkt als een kind dat zegt: kijk eens hoe goed/slim/sterk IK ben.

Nee, ontstijg je wat je doet dan gaat het niet om jou of je creatie. Het gaat om wat er niet is. Wat er niet geschreven wordt, niet geduid, niet bepraat.

Sommige artiesten laten je door middel van hun creatie daarmee in contact komen. Niet het gemaakte staat centraal, maar dat waar het de ontvanger mee in contact brengt.

Ik dacht aan het verstilde spel van Roger Federer. En hoe hij vorige week het Australian Open won op zijn 35ste . De omgeving opvullend met minimale bewegingen.
Bij grote meesters zoals hij, wordt de tijd en ruimte waarin zij niks ‘doen’ steeds groter. De mate waarin zij niet bewegen neemt toe. Souplesse. Geen beweging teveel.

Het is dat wat hij niet doet, dat Federer zo’n fantastische atleet maakt.

En het is ook wat Pieter de Graaf deed, krom zittend achter zijn pianootje. Zijn aankondigingen van de nummers waren met zachte stem.

Het was volume dat er niet was. Het was het oogcontact dat hij niet maakte. Het was de ruimte die hij niet opeiste. Het waren de noten die hij niet speelde.

Het is dat wat hij niet doet, dat Pieter de Graaf zo’n fantastische muzikant maakt.